zakboekje1

Het zakboekje van 1949 is, naast het artikel in de krant en een paar teksten hier en daar achterop foto’s, het enige geschreven document dat mijn vader heeft bewaard. Het is niet zijn soldatenzakboekje, maar een agenda, uitgereikt door het NIWIN.

Het jaar 1949, na de twee politionele actie, was voor het eskadron de zwaarste tijd met de grootste verliezen. De jongens kwamen onder grote druk te staan door het voortdurende patrouille lopen op de wegen rond Solo. Verborgen mijnen en trekbommen moesten op tijd worden ontdekt, onafgebroken moesten de jongens alert zijn op sluipschutters. Dit alles trok een zware wissel op hun uithoudingsvermogen en hun vermogen om te gaan met angsten.

 

De eerste aantekeningen in het zakboekje dateren van 9 januari 1949 en de laatste van 9 december van dat jaar. Veel korte notities over gelopen patrouilles, gedeelten met n.t.m. (niets te melden), verlof, en verblijf in het hospitaal te Solo wegens een opgelopen infectie met dysenterie.

 

In 1949, na de tweede politionele actie heeft de V-Brigade een gebied toegewezen gekregen dat ligt tussen Salatiga, Solo (Soerakarta), Klaten, Wonogiri, Tawangmangoe en Sragen.

 

Gerard van der Laak schrijft hierover:

‘In dit gebied langs de aan- en afvoerwegen lagen infanterie-eenheden. Door hen werd dagelijks patrouille gelopen om de TNI voor zover mogelijk uit te schakelen. […] Het vierde eskadron met een sectie stormpioniers controleerde dagelijks de wegen. Iedere dag werd er gereden vanaf Tasikmadoe naar Soerakarte (Solo), een afstand van 10 km. Van daaruit ging het richting Salatiga of Klaten. Vanaf ons bivak reden wij ook konvooien richting Wonogiri of Tawangmangoe of Sragen.’ Belevenissen van een Stormpionier, 90, 91.

 

Ritmeester de Jonge schrijft hierover:

‘De vijf aanvoerwegen werden dagelijks door het 4e eskadron gepatrouilleerd. Gezien het mijnengevaar werd daarbij de rol van de stormpioniers belangrijker dan ooit en in dezelfde mate steeg de op hen uitgeoefende druk. Geen wegpatrouille (gewoonlijk een half pantserwagenpeloton) die zonder stormpioniers zou uitrukken.

Tijdens een wegpatrouille reed een gepantserde driekwarttonner van de stormpioniers voorop, gevolgd door een pantserwagen en een scoutcar. In de voorste wagen stond een stormpionier rechtop, gespannen turend over de motorkap op de weg. Zag hij iets verdachts, dan liet hij stoppen voor een nadere inspectie.’ Mijn ruiters, 230.