DWARS DOOR INDIE
met het eskadron pantserwagens
6
IN TEGAL
Zo reden we Tegal binnen. Ook hier is in de stad niet veel verbrand. Alle winkels zijn nog gesloten. Een Chinees stond, wild gebarend, aan de rechterkant van de weg. We begrepen hem niet. De volgende dag hoorden we dat er daar 5 Chinezen vermoord waren.
We reden naar de haven. En hier heeft de TNI behoorlijk huis gehouden. Toen ze gisteren hoorden, dat we in Brebes zaten hadden ze alles vernield en in brand gestoken. Schepen waren gezonken, maar de haven was toch niet helemaal versperd. Aan de kade lagen reeds enige marinevaartuigen. De grote goedangs lagen nog te smeulen. De ijzeren geraamten waren door de hitte als een kaartenhuis in elkaar gezakt. De verbrande suiker liep als een soort stroop over de weg zodat je er in vast bleef kleven als je er over liep. Voor miljoenen guldens was hier verloren gegaan.
We kwamen in een ALRI (Angkatan Laut Republik Indonesia, Marine van de Republiek Indonesië) kazerne te liggen. Bij het binnentreden kwam de stank ons reeds tegemoet en de grootste wanorde begroette ons. De vloer lag bestrooid met alle mogelijke papieren. Geweren stonden in de rekken. Heel onschuldige speeldingetjes echter, daar het een stuk hout was waaraan ze het model van een geweer hadden proberen te geven. Hadden het zwaar te verduren gekregen met dit soort wapens tegenover ons.
We besloten maar om buiten onze tenten te gaan liggen, hierin kon geen mens het uithouden. De wagens werden in carré opgesteld, de tenten opgezet en de klamboes gespannen, dit vanwege het muskietengevaar. Zo was ook deze dag weer achter de rug. De avond werd doorgebracht met het koken van ons potje. We hadden meer dan genoeg van het steeds kakies eten. Als je dit nu nog tegen de jongens zegt, hebben ze al gegeten en gedronken. En dan viel de stilte weer over ons eskadron. Iedereen sliep. De nacht werd alleen verstoord door alle mogelijke dierengeluiden, waarbij de tokeh’s wel het hoogste woord voerden.
D+6 zondag 27 juli 1947
EEN RUSTDAG EN DAN NAAR TJILATJAP
De volgende dag werd besteed aan het schoonmaken der wagen en wapens. Ook kregen we de gelegenheid om de stad eens te bekijken. Ook hier weer hetzelfde beeld. Gastvrije Chinezen en een vriendelijke en blijde inlandse bevolking. Kleding en de lichamelijke gesteldheid spraken boekdelen. Uit gesprekken bleek dat de TNI niets anders dan een rovende en plunderende bende was. De gedachte die wij altijd van dit land gehad hadden bleek absoluut verkeerd te zijn. Kleding, schoeisel, huishoudelijke- en meer luxe artikelen bleken er na de oorlog nog niet geweest te zijn.
D+7 maandag 28 juli
Bij een zuiveringsactie, de volgende dag gehouden kregen we nog enige Hisboela’s te pakken. Deze mensen zijn volgens hun geloof onkwetsbaar. Ze dragen een papiertje om hun hals waarop hun onkwetsbaarheid staat. Zodra ze echter ook maar een moment aan twijfelen zijn ze het niet meer. Dit soort is wel een van de fanatiekste. Na twee dagen rust moesten we weer voorwaarts. Dit keer richting Tjilatjap. De derde grote havenplaats in Republikeins bezit. Hoe de opmars hierheen verliep in een volgend artikel.
LANGZAAM MAAR ZEKER
Dat de twee dagen rust die we in Tegal gehad hadden geen overbodige luxe waren bleek al spoedig. De snelheid waarmee we de vijand steeds verrast en verjaagd hadden liet ons heel spoedig in de steek. We kwamen niet boven de 20 mijl uit in dit bergterrein. Daarbij had de vijand onze rustpauze gebruikt om alles wat voor versperring kon dienen over de weg te leggen. Dat het zo erg echter zou worden hadden we niet gedacht en dat we er zo lang over zouden doen om ons volgende doel te bereiken, wisten we toen nog niet.
Dag D+8 dinsdag 29 juli 1947
Met nog meer vuur in ons startten we op maandag 28 juli te 10.00 uur. Doch nauwelijks 10 km buiten Tegal begon het bergterrein. Moeizaam trokken de wagens zich tegen de steile hellingen op, om dan met nog meer voorzichtigheid af te dalen. Een te diep ingedrukt gaspedaal betekende een zekere dood, want niet alleen bergen verhieven zich hoog boven alles uit, doch ook diepe ravijnen keken ons waarschuwend aan. Wat lag het landschap hier prachtig en hoe mooi was de natuur. Dit alles zagen de meesten echter niet, wilden het niet zien, omdat de bergwegen hun tweede vijand waren geworden. Spiedend keken we de hellingen op, overal kon de vijand, gebruik makend van het ideale terrein, ons met een hartelijk applaus begroeten. Niets wat op een stelling of een loopgraaf leek konden we ontdekken. De motoren bromden, werden heet, bij het koken af. Loodrecht boven ons de hete zon, die alles gloeiend maakte, zó heet, dat we angstvallig onze handen van het staal hielden.
En dan onze eerste tegenstand. Bij de brug, voorbij Kalibakoeng, stond een luxe wagen, waarvan de inzittenden bezig waren bij de brug. Kans om weg te komen kregen ze al niet meer, een korte vuurstoot deed ook deze twee extremisten afscheid van de wereld nemen. Ze hadden reeds een gat in de brug gemaakt.
Bij het zuiveren van het omliggende terrein ontdekte de Andjing Nica (lett. ‘Honden van het Nederlands-Indische Bestuur’; geuzennaam voor een KNIL-bataljon) nog een huis vol wapens en munitie, zelfs een 3inch mortier met een groot aantal bommen viel in onze handen. De bewoners waren overhaast gevlucht, want op de tafel stond nog een warme rijstmaaltijd opgediend. Jammer voor ze dat we niet even later gekomen waren, dan hadden ze tenminste nog met een volle maag kunnen vertrekken. Nu deed de infanterie er zich te goed aan.
De brug was al spoedig met eigen materiaal hersteld en de eerste wagens gingen er over.