tekstkr7

 

DWARS DOOR INDIE

met het eskadron pantserwagens

VAN BRUG TOT BRUG

Naderhand bekeken een gevaarlijk iets, daar er nog mijnen aan de andere kant in de weg lagen. Onbegrijpelijkerwijze kwamen ze niet tot ontploffing. Het had ons niet alleen wagens, maar ook slachtoffers kunnen kosten. Maar aan mijnen dacht niemand, die waren we de gehele opmars nog niet tegengekomen. Je hebt geluk of je hebt het niet! Nadat ze eruit gehaald waren zette het eskadron zijn moeilijke tocht weer voort.

Steeds paraat bereikten we de volgende vernielde brug bij Karangsari. Onze pioniers togen aan het werk, de enthousiaste bevolking kwam al spoedig met bomen aansjouwen en iedereen hield om de brug klaar te krijgen.

 

Na veel moeite besliste de ritmeester echter dat dit geen werk voor ons was, daar de brug onze acht ton wegende wagens toch niet zou houden. Hij besloot dan ook om hier te overnachten. Tenten werden vlug gespannen om dadelijk weer afgebroken te worden. De bevolking vertelde dat er de afgelopen nacht 2000 man TNI en ALRI langs waren getrokken, onder hen ook 2 generaals. Velen van hen hadden opgezette benen en doorgelopen voeten. Allemaal hadden ze er genoeg van, het liefste gingen ze weer op de sawah’s aan het werk. De brigadecommandant, die poolshoogte kwam nemen, hoorde dit bericht en besloot om gedurende de nacht door te rijden. De genie werd vlug naar voren gehaald en om 21:00 uur gingen we weer voorwaarts, om op nog geen 3 km verder weer te moeten stoppen, dit keer eens voor de afwisseling voor een ‘verbrande’ brug. Goede raad was duur, maar onze ‘baas’ wist ook hier de oplossing te vinden. Geen brug, dan maar door de kali.

 

EEN REEKS HINDERNISSEN

Dit gaat in deze tijd van het jaar heel goed, daar deze rivieren bijna geheel zonder water zijn in de ‘droge tijd’. Allemaal vlug een schop en één, twee, drie, de weg was alweer gebaand. Voorzichtigheid was echter geboden. Grote rotsblokken lagen hier en daar verspreid. Een mannetje werd aangewezen om de chauffeur behulpzaam te zijn. Dat dit niet overbodig was, bleek, toen een wagen in een onbewaakt ogenblik naar beneden kwam rijden. De chauffeur haalde de bocht niet en daar lag de 15cwt-r op zijn kant. Resultaat 2 gewonden die met inwendige kneuzingen weggebracht werden. Weg twee man, weg auto, voorwaarts alweer.

 

Dag D+9 woensdag 30 juli 1947

Om 2 uur (’s nachts) passeerden we Banjoemoedal. Alles leek uitgestorven. Geen versperringen en niets vernield. Bergen en dalen om ons heen. Schuin recht voor ons een hoge berg. Zoals een generaal boven zijn soldaten, zo verhief deze top zich boven zijn soortgenoten. Het was de Slamet. De maan deed deze ruim 3400 m hoge top een sprookje gelijken. De Slamet is een vulkanisch gebergte en op het ogenblik dat ik dit schrijf, zie ik van hier uit duidelijk de rookwolken opstijgen. Langzaam ging het verder totdat een in een duiker gezakte humber ons weer enige oponthoud gaf.

 

WAT DE TANK NIET KAN DOET DE SCHOP

De weg die we voorbij Banjoemoedal waren ingeslagen, zat vol met duikers en bruggetjes. En maar al te vaak was het weer stoppen. Een scout zakte door de brug, een nieuwe weg werd door het geultje gemaakt, een humber bleef er dadelijk al in steken. De oprit was veel te stijl. Een carrier, een echte terreinwagen met rupsbanden, werd te hulp geroepen, maar onderging al spoedig hetzelfde lot. Dan maar een tank erbij, die weer er zeker wel weg mee. Hadden we maar gedroomd; ook dit monster stond weldra broederlijk naast zijn collega’s. drie stalen monsters konden geen klein slootje nemen en toch zouden we voorwaarts. Weer kwamen de schoppen, een noodzakelijk iets van de soldaat, tevoorschijn en wat een motor niet kon presteerden mensenhanden.

 

Op naar ons doel! Doch we waren er nog lang niet. De weg bleef slecht en van opschieten was geen sprake. Slaperig en vermoeid van het steeds uitkijken naar een mogelijke vijand bereikten we tegen de morgen Belik. Alles was nog in diepe rust. Onze magen begonnen om eten te bedelen. Het enigste wat we ze konden toestoppen waren de onafscheidelijke ‘kakies’. Hoe lekker waren ze de eerste dag, hoe taai en smakeloos werden ze nu met tegenzin naar binnen gewerkt.

 

VERVELENDE KERELS DIE EXTREMISTEN

We schoten al aardig op. In 20 uur hadden we 30 km afgelegd. Doch niet getreurd, verder weer. Boomversperringen? Wisten ze niets anders om ons te plagen? En zie, nog geen 5 km voorbij deze boom zagen we een rotswand. Brokken steen lagen op de weg. De voorste scoutcar zag er een man in uniform bij weglopen. Bij de brokken stoppen en vuren, reeds te laat, door een bocht in de weg aan het oog onttrokken. Dan ineens een geweldige explosie. De rotswand is weg. Grote stukken steen kwamen naar beneden en de weg is nu geheel versperd. De soldaat had op het laatste nippertje kans gezien om de lont van twee bommen aan te steken. Alweer pech. Met mankracht was er geen beweging in te krijgen, dus maar verder laten springen, zodat de brokken steentjes werden. Na drie pogingen gelukte dit eindelijk en kon het opruimen beginnen. Terwijl we daar mee bezig waren hoorden we in de verte weer twee behoorlijke ontploffingen. ‘Weer twee kapotte bruggen’, zeiden we tegen elkaar.

Zo zouden we ook deze dag niet hard opschieten.

 

En onze veronderstelling bleek al spoedig waarheid te zijn. Dit keer een vernielde brug bij Telagajasa. De genie weer aan bod. Hersteld, dan voorwaarts. Nu begon een snelle tocht. Het was motor aan, motor af. Over een lengte van 5 km had de vijand alle bomen gekapt, zo ongeveer om de 4-5 m een boom. Een gezellige bezigheid, maar tegenhouden kon hij ons toch niet. Langzaam maar zeker werd er een weg gebaand. Dan kwam de voorste wagen ineens, in een bocht van de weg tot de ontdekking dat we nu wel die bomen opruimden, maar 400 m voor ons vielen ze weer even hard. De vijand had lef gekregen. De bevolking, hiertoe gedwongen, hielp dapper mee. De bren maakte al spoedig een eind aan dit soort tijdverdrijf. Naar alle kanten zochten ze een goed heenkomen. Maar weg waren ze niet! Dit bleek toen de infanterie de kampong ging zuiveren. Ze werden behoorlijk beschoten, een aantal werd buiten gevecht gesteld, aan onze kant geen verliezen. En nog zaten ze er. Dit kwam nog geen 5 min later tot uiting.

 

OP HET KANTJE AF

Onze ritmeester ging de vorderingen eens bekijken. Hij stond aan de kant van de weg aanwijzingen te geven. Dan ineens een schot en een extremist was niet meer in het land der levenden. Wat was geschied? Deze soldaat was bezig onze commandant te besluipen. Tot op dertig meter was hij reeds genaderd. Schieten? Nee, met een klewang er heen. Dit werd hem noodlottig daar hij bij zijn volgend sprongetje opgemerkt werd door een van onze mensen die zijn voornemen verijdelde. Na deze actie hoorden we geen schot meer in deze kampong. De extremisten hadden zich heel wijselijk teruggetrokken.

Moeizaam voort worstelend rukten we tegen de avond Bobotsari binnen. Dit plaatsje was geheel verlaten. Het gaf een troosteloze aanblik. Voordat ze verder waren getrokken hadden ze alle huizen eerst van hun meubilair ontdaan. Tafels, stoelen, bedden, bamboestokken, potten, kortom alles wat er in zo’n huis te vinden is, lag nu op straat. En als moedgevend element wapperde uit alle huizen de rood-witte vlag van de republiek. Zoiets zouden wij tot de laatste man verdedigd hebben. Zij echter waren verder getrokken met de moed de wanhoop.

Ook wij trokken verder, maar voor de zoveelste keer was het weer een brug die ons uitlachte. Ook deze was in puin. Zouden we nu rust krijgen? De brug was voorlopig toch niet hersteld. Niets ervan. Ook de tweede nacht zouden we het zonder slaap moeten doen. Terneergeslagen zakten we op de wagens neer. Weer uitkijken om de vijand in het donker helemaal geen kans te geven. Water werd opgevist uit de kali. En het primustoestel zorgde voor de rest. Hete thee met … kakies. Om te smullen???